Ga naar de inhoud

Hans en Grietje – het sprookje

Hans en Grietje – hoe was het ook al weer?

Hoewel je het verhaal van Hans & Grietje als kind waarschijnlijk talloze keren hebt gehoord en gelezen, zal het nog tegenvallen om het na al die jaren na te vertellen. Okee, de grote lijnen en een paar details – een enge heks in een huis van snoep, iets met broodkruimels en ze leefden nog lang en gelukkig… Maar dan houdt het bij de meeste mensen wel op. Daarom, ter voorbereiding op de opera, kun je hier de korte versie van het sprookje lezen.

Aan de rand van een groot bos woonde eens een houthakker met z’n vrouw en twee kinderen, Hans en Grietje. Ze waren erg arm. ‘s Nachts in bed konden de houthakker en zijn vrouw niet slapen van de zorgen. “Hoe moeten we onze kinderen te eten geven?” zei de houthakker, “we hebben niet eens genoeg voor onszelf.” Toen zei zijn vrouw: “Morgenochtend nemen we ze mee naar het bos. We zullen een vuur voor hen maken en wat brood aan hen geven. En daarna zullen we aan het werk gaan en hen achterlaten.” “Maar de wilde dieren zullen hen verscheuren,” zei de houthakker. “Moeten we dan alle vier omkomen?” zei zijn vrouw.

illustratie: Wilbert van der Steen

Hans en Grietje konden van de honger ook niet slapen. Ze hoorden alles wat hun ouders zeiden. Toen Hans merkte dat zijn ouders toch nog in slaap waren gevallen, stond hij op en liep hij naar buiten. Hij verzamelde een heleboel witte kiezelsteentjes en daarna kroop hij weer in bed. De volgende ochtend werden ze vroeg gewekt. “We moeten naar het bos om hout te hakken,” zei hun moeder. Ze gaf Grietje een paar stukken droog brood. Hans had de kiezelsteentjes in zijn zakken gestopt. Onderweg stopte hij telkens even om er één te laten vallen.

Toen ze op een open plek midden in het bos waren, maakte de houthakker een vuur. “Ga hier maar wat uitrusten,” zei hij tegen zijn kinderen. “Wij gaan wat verderop houthakken.” Hans en Grietje wachtten urenlang. Ze werden moe en vielen in slaap. Toen ze weer wakker werden, was het midden in de nacht. De maan scheen. “Kom,” zei Hans tegen Grietje,” ik weet de weg naar huis, want ik heb een spoor gemaakt van kiezelsteentjes. “Zo liepen ze door de nacht, en toen het ochtend begon te worden, waren ze weer thuis. “Zijn jullie daar?” zeiden hun ouders. “Ja,” zeiden Hans en Grietje, “we zijn er nog.”

Een paar nachten later lagen hun ouders opnieuw te tobben en te praten. Ze hadden weer niets anders dan een stuk droog brood voor hun vieren. En weer zeiden ze dat er niets anders op zat dan Hans en Grietje in het bos achter te laten. En weer hadden Hans en Grietje alles gehoord. En weer wilde Hans kiezelsteentjes gaan rapen, maar de deur naar buiten zat op slot.

De volgende morgen maakte Hans een spoor van stukjes oud brood. Ze liepen heel diep het bos in. Daar maakte de houthakker een vuur. “Ga hier maar wat uitrusten,” zei hij tegen zijn kinderen. “Wij gaan wat verderop houthakken.” Hans en Grietje wachtten urenlang. Ze werden moe en vielen in slaap. Toen ze weer wakker werden, was het midden in de nacht. De maan scheen. Hans en Grietje probeerden het spoor van de broodkruimels te vinden, maar het was er niet meer. De vogels hadden de kruimels opgegeten. Een paar dagen lang zwierven de kinderen door het bos. Soms vielen ze van de honger in slaap. En toen ze de moed al hadden verloren, zagen ze opeens een huisje staan, een huisje dat gemaakt was van brood en koek en suikergoed. Ze renden er heen en hapten van het huisje. Eindelijk hadden ze wat te eten. Maar toen hoorden ze:

“Knibbel Knabbel Knuisje, wie knabbelt er aan mijn huisje?”

En uit de voordeur kwam een stokoude vrouw tevoorschijn. “Kom maar binnen,” zei ze,” dan krijgen jullie melk en pannenkoeken.” Hans en Grietje aten en dronken zoveel ze konden. Daarna werden ze in een zacht bed gelegd. Ze vielen meteen in slaap. Maar de oude vrouw was een heks. Ze stopte Hans nog voor hij wakker werd in een hok met een traliedeur ervoor. Ze deed de deur op slot. Daarna maakte ze Grietje wakker. Grietje moest heel hard werken voor de heks en kreeg haast niets te eten. Hans kreeg juist wel veel. De heks wilde hem vetmesten en braden. Ze had slechte ogen en daarom zei ze elke dag tegen Hans: “Steek eens een vinger door de tralies. Dan kan ik voelen hoe vet je al bent.” Maar dan stak Hans een stokje door de tralies, een stokje dat elke dag even dun bleef.

Na vier weken had de heks geen geduld meer. “Ik ga je broertje braden,” zei ze tegen Grietje. “Maak de oven maar aan.” En toen de oven gloeiend heet was, zei ze tegen Grietje: “Voel eens van binnen of de oven heet genoeg is.” Maar Grietje had een plannetje. Ze deed net of ze de heks niet begreep. “Hoe moet ik dat doen?” vroeg ze.De heks deed het voor. En toen gaf Grietje haar een duw, zodat de heks in de oven viel. Snel deed ze de deur van de oven op slot. Zo verbrandde de heks. Ze was morsdood. Daarna bevrijdde ze Hans. In het huisje van de heks vonden Hans en Grietje parels en diamanten. En de vogels, die eerst alle broodkruimels hadden opgegeten, kwamen naar hen toe om het goed te maken, door hen de weg terug te wijzen. Zo kwamen Hans en Grietje weer thuis. Hun ouders waren heel blij dat ze hen terugzagen. Ze waren nooit meer arm en lagen nooit meer ‘s nachts wakker…

bron: www.defantasie.com